Het is al bijna middernacht als ik land op de luchthaven van Izmir. Ik heb niet dadelijk een idee waar ik heen moet. Alleszins zo snel mogelijk een overnachtingsplaats vinden. Maar het weer is heerlijk, en het vakantiegevoel stimuleert mij om toch al enkele kilometers te fietsen. De stad Izmir die ten noorden van de luchthaven ligt, laat ik achter mij. Ik fiets op goed geluk zuidwestwaarts in de hoop de kustweg te bereiken. In de kleine dorpjes die ik passeer, zitten mensen buiten bij de schaarse verlichting van olielampjes en barbecues. De geur maakt mij hongerig, en na een uurtje rijden besluit ik om te vragen naar een lichte maaltijd en een kamer om te slapen. Dat lukt vrij vlot, de mensen zijn uitermate vriendelijk.
Als de nieuwe dag aanbreekt, heb ik maar enkele uurtjes geslapen. Maar ik ben nieuwsgierig naar wat komen gaat, en bovendien is het een korte rit tot Selçuk. Weer bezoek ik Efeze, want van zulk een prachtige antieke stad kun je meer dan één keer genieten. In de kleine bazaar laat ik mij een tapijt aansmeren. Ik kan dat natuurlijk niet de hele reis op de fiets meeslepen. Het is een typisch döşemealtı tapijt, ik laat het naar België zenden en het zal nog voor mij bij mijn verraste ouders aankomen.
Als ik Selçuk verlaat, begint de reis pas echt. Ik heb gepland om in 4 dagen via de bekende kalksteenterrassen van Pamukkale (katoenkasteel) naar Antalya te rijden. De eerste twee dagen is er vrij veel verkeer. De door de natuur gevormde meertjes op de sneeuwwitte terrassen in Pamukkale zijn nog vrij toegankelijk. Wat verder ligt ook de oude stad Hiërapolis. Er is geen kat te bekennen. Het zal trouwens niet de laatste keer zijn tijdens deze reis dat antieke plaatsen en voorwerpen zomaar kunnen bezichtigd, aangeraakt en zelfs meegenomen worden.
De twee volgende dagen rij ik over een binnenweg door een pastoraal landschap naar Antalya. De weg is dikwijls afgezoomd door metershoge distels met hun mooie roze bloemen, en met daarachter papavervelden waar jonge vrouwen de slaapbollen plukken. Ik rij ook langs het stadje Döşemealtı. Het is in deze omgeving dat mijn tapijtje door semi-nomadische stammen geweven werd.
Na een razendsnelle afdaling bereik ik in Antalya de Ak Deniz (Witte Zee, in tegenstelling met Kara Deniz, de Zwarte Zee). Ik neem een rustdag, bezoek het kleine maar gezellige archeologisch museum, wandel door pittoreske steegjes en vooral, geniet van de lokale keuken.
Na de rustdag wil ik enkele andere antieke plaatsen bezoeken. Eerst Aspendos met zijn machtig theater en daarna Side, dat me eigenlijk een beetje tegenvalt.
Na een erbarmelijke nacht in een te warme en slecht verluchte kamer in Manavgat is het klimmen geblazen. De smalle weg slingert zich tussen de rotsen naar de Anatolische hoogvlakte. Het wordt een lange dag van 170 km, en met daarbij ook nog een spaakbreuk die ik gelukkig bij een fietsenmaker kan laten herstellen (ik had zelf reserve spaken bij me). In Beyşehir is er geen hotel, dus ben ik genoodzaakt om vrij de kamperen. Weer een rusteloze nacht!
Gelukkig staan er de volgende dag minder dan 100 km te wachten en zal ik in Konya een tweede rustdag nemen.
Voor ik de heilige stad Konya binnen rijd, trek ik toch maar een lange broek aan, kwestie van respect te hebben voor de plaatselijke cultuur.
Konya is de stad van Mevlana, de mystieke geestelijke leider die in de dertiende eeuw een tolerante islam predikte, en die vooral bekend is door de dansende derwisjen die hij stichtte. Ik neem een rustdag en bezoek het mausoleum van Mevlana waar boven de ingang het opschrift staat dat iedereen er welkom is, of je nu gelovig bent, of ontrouw, of zelfs een vuuraanbidder, iedereen is welkom. De mooi verlichte groene minaret bij het mausoleum is wellicht het bekendste symbool van Konya>
Ik laat me in Konya nogmaals verleiden om een tapijt te kopen. Ditmaal een kleintje dat ik de rest van de reis mee zal sleuren. Het is een origineel Hereke, waarvoor een Gentse tapijthandelaar mij voor mijn verhuis naar Thailand, het vijfvoud van de prijs die ik had betaald, wilde geven. Het hangt nu in mijn woonkamer in Bangkok.
Van Konya naar Aksaray is een vlakke rit die langs een enorm zoutmeer loopt. De zon brandt, de tegenwind striemt in mijn gezicht. Er is geen boom, geen dorp, zelfs geen huis te bekennen. Maar er staat wel een reusachtige Sivas Kangal, een Turkse herdershond midden op de weg op mij te wachten. Ik weet me geen raad, ik durf er echt niet langs. Maar dan daagt er achter mij plots een “deus in machina” op. Een oude man met paard en kar. Hij gebaart mij om naast hem te rijden en zo de hond te passeren. Het dier druipt af, twee tegen één, dat is hem blijkbaar te veel.
Tegen een gemiddelde snelheid van 13 km/u bereik ik Sultanhanı waar een middeleeuwse karavavanseray staat, een veilige pleisterplaats voor de karavanen die op weg waren naar of terugkwamen van Perzië. Voor mij is het echter geen overnachtingsplaats. Daarvoor moet ik nog zo’n 45 km verder rijden tot Aksaray.
Ik ben nog moe van het trappen tegen de wind, maar gelukkig is die de volgende dag gaan liggen. Plots zie ik onderweg in een klein dorpje een bord met “Unterirdische Stadt” erop geschreven. Ik stop en onmiddellijk staat er een jonge man bij me. Hij nodigt me uit om de onderaardse stad te bezoeken. Ik weet dat er verderop in Cappadocië twee wereldberoemde onderaardse steden zijn. Maar zulk een onbekende, misschien wel nooit door een toerist bezochte stad bezoeken, spreekt me wel aan. Dus volg ik hem. Door de smalle gangen kruipen we dieper en dieper. Hij legt me uit hoe vroeger mensen zich onder de grond in veiligheid brachten, hoe ze op de bovenste verdiepingen hun dieren lieten, dan volgden er de voedselvoorraden, en in de onderste gangen en kamers verbleven de mensen. De toegang kon me reusachtige molenstenen afgesloten worden. Reeds Xenofoon schreef in zijn Anabasis over ondergrondse steden in Anatolië.
Na Nevşehir rij ik Cappadocië binnen, een wonderlijk landschap, waar ik in een troglodietenwoning verblijf. Door de eerste Golfoorlog in het nabijgelegen Irak, waren er nagenoeg geen toeristen in Turkije, en zo ontmoette ik in het pension de enige buitenlanders in dit toeristisch gebied.
Het landschap in Cappadocië is gevormd door de achtergebleven zachte tufsteen van de Erciyes Dağı, een bijna 4000 m. hoge vulkaan nabij Kayseri. Het is een unieke regio, en ongetwijfeld één van de meest fascinerende plaatsen waar ik ooit geweest ben.
Cappadocië is ook een kerngebied van het vroege christendom. Er bevonden zich honderden kerkjes, meestal uitgehouwen in het makkelijk werkbare gesteente. Maar ook de natuur liet zich niet onbetuigd. De feeënschoorstenen zijn daar de bekendste getuigen van.
Voor ik uit Cappadocië vertrek, maak ik me van een reserve binnenband, een katapult om de honden te verjagen. Maar veel heb ik het ding niet gebruikt.
De drie rustdagen in Cappadocië hebben me goed gedaan, en ik fiets in een snel tempo naar Kayseri. De stad is ommuurd door donkere lavasteen, ook afkomstig van de Erciyes Dağı. Veel van de historische gebouwen in dit deel van Turkije zijn van Seltsjoekse oorsprong, een Turkse stam die voor de Osmanen een groot deel van Anatolië bezetten. De architecturale evolutie lijkt een beetje op die van Europa: de oudere Seltsjoekse gebouwen zijn laag met dikke muren en kleine vensters, net zoals onze romaanse gebouwen. Later zullen de Osmanen groter en hoger bouwen, met meer licht zoals onze gotische bouwwerken.
Bij een tapijthandelaar laat ik me verleiden om binnen te gaan, maar ik begin niet te discussiëren over de prijs. En zolang je dat niet doet, is er geen verplichting om te kopen. Ik geniet van de schoonheid van deze handgeknoopte juweeltjes en van de interessante uitleg over de verschillende motieven, en dat alles bij een heerlijk kopje thee.
Ik heb drie zware fietsdagen voor de boeg, en ik weet zelfs niet of ik wel slaapgelegenheid kan vinden. De tweede avond, in Gürün blijkt er inderdaad geen hotel te zijn. Maar omdat ik in deze afgelegen streek met mijn fiets een bezienswaardigheid ben, heb ik op het dorpsplein al snel een groep mensen rond mij staan. Eén van hen heeft enkele jaren in Duitsland gewoond en spreekt dus een mondje Duits. Hij nodigt mij uit om de nacht in zijn huis door te brengen. Het enige water om mij te wassen krijg ik uit een kraantje dat slechts een halve meter boven de vloer uitsteekt. Eten is er voldoende, maar slapen moet ik op de bank.
In Malatya, de abrikozenstad bij uitstek, verblijf ik in een klassiek middenklasse hotel. Ik heb een leuke babbel met enkele zakenmensen die er ook logeren. Ik blijf enkele dagen in Malatya omdat ik naar de Nemrut Dağı wil gaan. Ik kan de volgende dag met een busje meerijden en een dag later terugkeren. Het landschap is adembenemend. Op sommige plaatsen zie ik families wonen in grotten. Na vele uren rijden over onverharde wegeltjes tussen steile rotswanden en diepe afgronden, ben ik maar al te blij om eindelijk bij het gastenverblijf onder aan de voet van het de historische plek aan te komen. Want op deze 2500 m. hoge bergtop staat de 2000 j. oude grafheuvel van Antiochus van Commagene. Aan de voet van deze unieke begraafplaats staan reuzegrote stenen sculpturen van de koning, geflankeerd door leeuwen en adelaars. De zon ’s avonds zien verdwijnen in het westen, maar vooral de volgende ochtend diezelfde zon weer zien verschijnen in het oosten, is een onvergetelijke belevenis.
Ik rijd verder naar het oosten. Enkele politie-agenten manen me om te stoppen. Ze vragen waar ik naartoe rijd. Ze begrijpen niet dat ik alleen, met een fiets, door Koerdistan durf te rijden. “Keer terug”, proberen ze me te overtuigen. Maar na een foto gemaakt te hebben, rij ik toch verder, steek de Eufraat over, zie alsmaar meer militairen, en rij langs een vluchtelingenkamp dat bevolkt wordt door Irakezen. In Muş drink ik thee met een Koerdische leraar die vanwege zijn overtuiging jaren gevangen heeft gezeten. De gesprekken gaan in moeizaam te begrijpen Duits, niet omwille van de taal, maar omdat er enkel gefluisterd wordt. In de hoofdstraat marcheert intussen een peloton Turkse soldaten.
Een lange maar zachte afdaling leidt naar het Vanmeer. Ik rij er niet omheen maar neem in Tatvan de ferry naar Van. Het meer is 120 km lang en 450 m diep; het ligt op een hoogte van meer dan 1700 m. Het meer heeft geen afwatering naar de zee en heeft daardoor zo’n hoog gehalte natriumcarbonaat dat de mensen het water kunnen gebruiken voor de was zonder waspoeder nodig te hebben.
In Van blijf ik weer enkele dagen. De streek is bekend vanwege de katten die een bruin en een blauw oog hebben. Maar in de omgeving is heel wat te zien. Met enkele zeldzame toeristen boeken we een taxi om een paar Koerdische kastelen te gaan bekijken. De heuvels zijn kaal, de lucht ijl, en de zon brandt. Vijftig kilometer zuidwestelijk van Van ligt de Koerdische burcht van Hoşap die de hele vallei domineert. Ouder is Çavuştepe Kalesi, een oorspronkelijk Urartische versterking die bijna 3000 jaar geleden werd gebouwd. Er hebben in de loop der tijden veel volkeren in dit gebied gewoond: Urartiërs, Armeniërs, Koerden, zelfs Xenofoon passeerde met zijn Tienduizend niet ver van hier.
Om de dag te bedluiten varen we met een boottochtje naar het eiland Akthemar, waar een uniek Armeens kerkje staat. Op de muren staan diverse taferelen uit de bijbel afgebeeld.
Als we ook nog een duik in het water willen nemen, beginnen mijn toevallige reisgenoten plots te lachen: met enkel mijn zwembroek aan kun je op mijn armen en benen alle gradaties van een lichte naar een donkere huidskleur zien.
Ik werp een laatste blik op Van, het meer en de Urartische burcht die stad en omgeving domineert. Ik ben vroeg vertrokken en rij nu noordwaarts. Na een tijdje krijg ik honger maar ik vind niets om te eten, totdat er een klein restaurantje opduikt. Veel heeft men niet: enkel wat oud brood en kaas … Maar ik moet eten . Al vlug begint mijn maag onwel te worden. Bovendien is de weg plots onberijdbaar wegens werkzaamheden. Gelukkig is een vrachtwagenchauffeur bereid om me enkele kilometers mee te nemen. Maar eenmaal terug op de hoofdweg tussen Turkije en Iran, moet ik weer de fiets op.
Ik ben totaal uitgeput als ik in Erzurum een hotelkamer vind. Ik heb tegelijkertijd braakneigingen en diarree. Bovendien merk ik dat er weer een spaak gebroken is. Ik moet mij herpakken, zoek een fietsenmaker en vraag hem om een nieuwe spaak te steken. Maar hij krijgt de blok met de tandwielen achteraan er niet af. Ik begin zelf te twijfelen of hij wel in de goede richting draait. Er is maar één oplossing: een telefoontje naar mijn fietsenmaker Jefke Jansen in Elsloo.
Daarna blijf ik 2 dagen ziek in bed liggen. Meer kan ik me niet veroorloven want ik moet op tijd in Istanbul zijn om mijn vliegtuig te halen. Ik kan natuurlijk ook in Erzurum gewoon op de bus naar Istanbul stappen …
Voor ik aan het laatste deel van mijn fietstocht begin, eet ik twee bananen om energie op te doen. Maar na enkele kilometers fietsen, komen de bananen er zo weer uit. Toch moet ik verder, door een woest landschap en over steile bergen waar tractoren klaar staan om de vrachtwagens naar boven te trekken.
In het adelaarsnest dat Artvin heet, brandt de kapper het dons op en rond mijn oren weg met een vuurtje. Enkele tientallen kilometers verder daal ik eindelijk van het Pontisch gebergte af naar de Zwarte Zee: “thalassa, thalassa …”.
Ik ben hier niet ver van de Georgische grens en op de zwarte markt krioelt het van gewezen Soviet inwoners die al vlug de vrije markt hebben ontdekt. In Surmene drink ik een cola op een terrasje, maar enkele minuten later moet ik naar het toilet en zie mijn urine bijna even donker als de cola.
Ik ben wat blij als ik in Trabzon aankom. Naar gewoonte neem ik het eerste en beste hotel dat ik tegenkom. Ik slaap veel, drink veel, en vraag me af wat ik het beste kan doen om zo snel mogelijk te herstellen. Een man zegt me om zwarte koffie te drinken en fruit me grote pitten te eten …!
Ik kan niet de hele dag in bed liggen, en dus maak ik een wandeling naar de Aya Sofia van Trabzon. De kerk is veel kleiner dan haar naamgenoot in Istanbul, maar toch bevinden er zich nog een schat aan oude fresco’s.
Na twee nachten voel ik me wonderlijk hersteld. Ik heb nog 2 dagen vooraleer de boot te nemen naar Istanbul. Ik besluit om een daguitstap te maken naar het Sumelaklooster hoog in de bergen. Een bus zou me ’s morgen bij het hotel komen ophalen. Maar ik wacht tevergeefs. Uiteindelijk besluit ik om met de fiets te gaan. Ik ben kwaad, en gedreven op adrenaline bereik ik al tegen de middag de ruïnes van het op 1200 m hoogte tegen de rotswand geplakte klooster.
Terug in Trabzon ga ik bij het lokale VVV mijn beklag maken over de bus die niet kwam opdagen. Ik maak me kwaad, maar een studente die vakantiewerk doet, weet me in onberispelijk Engels te kalmeren. Ik nodig haar zelfs uit om de volgende dag met mij te gaan lunchen voordat ik op de boot naar Istanbul stap. En zo gezegd, zo gedaan. Het zou niet de laatste keer zijn dat we elkaar ontmoetten.
Twee nachten deel ik mijn kajuit met een Turkse imam. Elke ochtend als de eerste zonnestralen het zwart van de zee alsmaar meer in lichter grijs veranderen, staat hij op, legt zijn matje op de vloer en begint te bidden. Na drie dagen varen we door de Bosporus en leggen aan in Istanbul. Ik heb nog één dag tijd vooraleer naar België te vliegen. Ik besluit om het archeologisch museum te bezoeken. En toen ik daar, op een kleitabletje, ’s werelds oudste geschreven vredesverdrag zag, wist ik dat dit een mooie aanleiding zou kunnen zijn voor mijn volgende reis.