1992, De Kadesh Trail

Het Vredesverdrag van Kadesh dat ik vorig jaar in Istanbul had gezien werd de aanleiding om een fietstocht te maken doorheen het Nabije Oosten, van Hattuşaş in het centrale noorden van Turkije naar Luxor in het zuiden van Egypte. Het verdrag was gesloten in de 13de eeuw AD tussen enerzijds de Hittieten die toen het huidige Turkije en Syrië bezetten, en anderzijds de Egyptenaren van Ramses II, ook wel de Grote genoemd. Kadesh was een stadje in het zuiden van Syrië waar de twee vijanden enkele jaren tevoren een wellicht onbesliste strijd hadden gevoerd. Dus besloot ik om vanuit Hattuşaş, de hoofdstad van de Hittieten waar de kleitabletjes gevonden waren, te fietsen naar Luxor, de hoofdstad van de Egyptenaren waar datzelfde vredesverdrag in hiërogliefen gebeiteld staat in de muren van de tempel van Karnak. Een reis naar aanleiding van een duizenden jaren oud vredesverdrag door één van de vuurhaarden van na de Tweede Wereldoorlog!

Ik had me heel goed voorbereid op deze reis. Ook Emel, die ik het jaar ervoor in Trabzon had leren kennen, schreef me dat ik “haar gast” zou zijn voor de dagen die ik in Istanbul zou verblijven.
Het is altijd een gedoe met een fiets op de luchthaven. Niet alleen moet mijn bagage gereorganiseerd worden, maar ook moeten de pedalen er terug op gedraaid worden, het stuur recht gezet en de banden opgepompt. Daarna fiets ik van de luchthaven naar het centrum. Emel heeft me gevraagd om bij aankomst naar haar huis in Şişli te komen. Maar Istanbul is een enorme stad, en ik besluit om mijn fiets bij het VVV achter te laten en een taxi te nemen.
En inderdaad, ik word als een gast ontvangen. Ze kiest voor mij een hotel waar ik ook de volgende jaren nog dikwijls ben teruggegaan, vlak tegenover het wereldberoemde Pera Palas Hotel.

Na drie heerlijke dagen in Istanbul is het tijd om te vertrekken. Emel geeft me haar telefoonnummer zodat ik haar regelmatig op de hoogte kan houden van mijn avontuur. Met een bus rij ik naar Ankara. Daar bezoek ik het prachtige museum voor Anatolische beschavingen. Het is een mooie inleiding op de wereld van de Hittieten.
Een dag later rij ik met een bus naar Hattuşaş waar ik een klein maar keurig hotelletje vind.
De opgravingen van Hattuşaş zijn weinig bekend, maar net omdat er geen enkele andere bezoeker is, kan ik er des te meer van genieten. De hoofdstad van de Hittieten was omringd door een muur van enorme stenen met poorten die doen denken aan de ingang van het Griekse Mycene. Ik dwaal rond tussen stenen resten van deze eens zo rijke beschaving. In het nabijgelegen Yazılıkkaya, één van de belangrijkste heiligdommen van de Hittieten, bewonder ik de reliëfs die uitgehakt zijn in de rotsen.

In dit verlaten gebied ten noordoosten van Ankara bouwden de Hittieten hun hoofdstad Hattuşaş .

Het is tijd om te beginnen aan mijn lange tocht door het Nabije Oosten. De eerste dag al word ik geconfronteerd met mijn grootste probleem: loslopende Turkse herdershonden, de bekende Sivas kangals. Zij zijn de beschermers van de schapen tegen wolven en beren, zij zijn de echte koningen van de Anatolische hooglanden.
Halfweg tussen Hattuşaş en Kayseri vind ik een hotelletje. Er is bovendien een kleine lokale hammam waar ik mij door een reus van een Turk laat masseren. Als toemaatje begint hij zelfs te dansen op mijn rug.
In Kayseri neem ik een eerste rustdag. Ik fiets naar de nabijgelegen archeologische site van Kanesh (Kultepe). Ook deze plek is helemaal verlaten. De archeologische artefacten liggen er gewoon voor het grijpen. Wanneer ik de scherven van een wellicht meer dan 3000 jaar oud schoteltje weer in elkaar zet, is de verleiding groot om het mee te nemen. Maar ik doe het niet. Het is en blijft diefstal en bovendien moet ik nog veel onbekende grenzen oversteken.

Meer dan 3000 jaar oud kleitabletje met tekst in spijkerschrift.

Terug in Kayseri word ik op straat herkend door de tapijthandelaar bij wie ik het jaar ervoor thee had gedronken. Ook nu nodigt hij me uit.
Ik ben gefascineerd door het verhaal van Hunat Hatun, een christelijke prinses die in de 13de eeuw leefde, en de prijs was van een politiek huwelijk tussen christenen en moslims. Ze werd de echtgenote van de Seltsjoekse sultan, maar was na zijn dood (door vergiftiging), toegetreden tot de islam. Ze schakelde de concurrenten voor de troonopvolging allemaal uit zodat haar zoon de volgende sultan werd. Maar toen kwamen de Mongolen en het Seltsjoekse rijk, dat ook wel het Sultanaat van Rum (niet de drank maar wel verwijzend naar Rome, het grote ideaal van deze oosterse volkeren) werd onder de voet gelopen.
De dag eindigt met een heerlijke Iskender kebab, het geschraapte draaivlees op een Turks brood, overgoten met een tomatensaus en vergezeld van heerlijke, verse yoghurt.

Hunat Hatun, een christelijke prinses die een machtige vrouw werd in het Seltsjoekse rijk.

Na deze eerste vrij rustige dagen ben ik klaar om in vier dagen naar het 600 km verder gelegen Aleppo te rijden. Als ik nog voor de middag een tweede ontbijt neem in een klein wegrestaurantje, word ik aangesproken door een Turkse emigrant die in Nederland woont. Hij spreekt goed Nederlands. Eén van de traditionele vragen is altijd wat ik vind van hun land. Nou, ik vind Turkije een prachtig land, met heel gastvrije mensen en diverse landschappen. Maar wat mij wel stoort zijn … de honden. Hij weet wat ik bedoel, en hij geeft me de wijze raad om niet meer te vluchten voor de honden, maar om te stoppen en tegen hen te zeggen dat ze mooi en braaf zijn … Hij wenst me nog een goede reis, en als ik wil afrekenen vertelt de uitbater me dat alles al betaald is door mijn Turkse vriend …!
Ik ben nog geen uur verder of rechts van mij zie ik een viertal honden. Eerst dacht ik dat ze me niet gezien hadden, maar als er eentje begint te blaffen, stuiven ze allen om het vlugst op me af. Ik twijfel eventjes, maar de goede raad van mijn Turkse gastheer indachtig, knijp ik de remmen (en billen …) dicht. Ik sta nog niet volledig stil of de honden stoppen ook en maken doodgemoedereerd rechtsomkeer.

Sivas Kangals of Turkse herdershonden, één van de sterkste hondenrassen.

Na een rustige nacht in Niğde moet ik door de Kilikische Poort het Taurusgebergte oversteken. Het is een lange klim met veel vrachtverkeer. Op de top, zo’n 1600 m boven zeeniveau, biedt een trucker mij een enorme watermeloen aan. Ik eet zoveel ik kan, de rest gaat achter op de fiets, maar in de razendsnelle afdaling naar Tarsus ploft de gehalveerde meloen uiteen op het hete asfalt.
Tussen Adana en Iskenderum is de weg min of meer vlak. Iskenderum is het antieke Antiochië. In feite betekent Iskender “Alexander”, en is dus één van de talrijke steden die Alexander de Grote tijdens zijn veroveringsoorlog gesticht heeft. Van het historische Antiochië heb ik niet veel gezien, maar de mozaïeken in een klein archeologisch museum zijn wel de moeite waard.

De razend gevaarlijke afdaling naar Tarsus.

De volgende dag ben ik vroeg uit veren want ik moet niet alleen de Belen pas over, maar ook de Turks – Syrische grens. Ik heb geen idee hoe lang dat gaat duren. Maar ik heb mijn visum al in mijn paspoort staan. Bovendien had ik een goede ervaring in Brussel met de Syrische ambassade: omdat ik er enkele mınuten na het middaguur aankwam, stond ik voor een gesloten deur. Maar net kwam er een dame naar buiten. Ze sprak me aan en regelde dat mijn visum de volgende dag al klaar was!
Op de Belen pas krijg ik net voor de top een lekke achterband. Erg vervelend maar geen ramp. Ik vervang de binnenband en zal vanavond de lekke band wel plakken. Bij de oubollige grensovergang lijkt er een probleem te zijn met mijn fiets. De beambte denkt dat de fiets moet ingeschreven worden bij mijn visum. Voor alle zekerheid telefoneert hij naar het hoofdkantoor. Daarvoor moet hij met een hendel eerst elektriciteit opwekken. Het duurt eventjes voordat hij bevestiging krijgt dat alles in orde is. En zo rij ik Syrië binnen. Als ik een tweetalige wegwijzer naar Aleppo zie, probeer ik de Arabische letters van de stad in mijn hoofd te prenten.

De Belen pas, natuurlijke grens tussen Turkije en Syrië.

Aleppo is één van de oudste steden in de regio. Ik neem een kamer in het vrij bekende Baron hotel. De scheve lampenkapjes en de versleten fluwelen gordijnen weerspiegelen de vergane glorie van weleer. Ik neem een rustdag en bezoek de enorme souks en de machtige citadel. In de souk word ik in het Duits aangesproken door een juwelier. Hij nodigt me traditiegetrouw uit voor een kopje thee. Hij heeft ooıt eventjes in Duitsland gewoond, maar heeft nu een winkeltje in deze eeuwenoude bazaar. Ik maak een foto en beloof hem die op te sturen zodra het fotorolletje in Belgie ontwikkeld is. Enkele maanden later, nadat ik de foto had opgestuurd, kreeg ik een brief terug om mij te bedanken. De letters waren gedrukt met een stempel omdat de man wel Duits kon spreken, maar niet schrijven.

Maquette van het middeleeuwse Aleppo met centraal de machtige citadel.

Ik fiets zuidwaarts naar Hama. De stad ligt aan de Orentes, een bekende rivier uit de Oudheid die het toneel was van vele veldslagen. Zoals veel andere steden in dit deel van de wereld is ook Hama duizenden jaren oud. In 1982 werd hier finaal de opstand tegen het regime van Hafez Al-Assad – de vader van de huidige president – bloedig onderdrukt. Het water van de Orentes kleurde rood en nu nog is spreken over dit Hama-massacre een delicate zaak in Syrië.
Hama is ook bekend voor zijn noria’s: enorme waterraderen die het water van de Orentes naar hoger gelegen delen van de omgevıng laat vloeien. Ze zijn zo oud als de stad, en je hoort ze onophoudelijk kraken en knarsen. Als ik in de vroege ochtend een wandeling maak, word ik door twee studenten aangesproken. Ze leiden me langs de mooiste plekjes van de oude stad en geven me summiere uitleg.

De noria’s van Hama kraken en knarsen al duizenden jaren.

Via Homs rij ik in 2 dagen naar Damascus. Het is een zondagnamiddag als ik na 165 km te hebben gefietst over een heuvelachtig parcours, een hotel vind in het oude centrum van de stad. Maar als ik wil inchecken, merk ik tot mijn grote ontsteltenis dat ik mijn paspoort in Homs vergeten heb. Ik probeer het uit te leggen aan de receptie. Gelukkig weet ik nog de naam van het hotel in Homs. Ik krijg te horen dat ze het wel zullen oplossen. Enkele minuten later ben ik al in mijn kamer. Ik weet niet goed wat er gaat gebeuren. Tegen middernacht word ik gewekt. Ik moet naar beneden komen. Daar staat de jongen van de receptie in het Homs hotel met mijn paspoort. Zes uren met de bus heeft hij die avond afgelegd om mij mijn paspoort te komen brengen. Hij heeft zelfs geen tijd om een aangeboden frisdrank aan te nemen want hij moet zo snel als mogelijk terug omdat hij tegen de ochtend weer moet werken. Wel neemt hij nog de tijd om mij uit te nodigen bij zijn familie als ik ooit in de buurt ben van zijn geboortestad, Raqqa …, in 2014 nog uitgeroepen tot hoofdstad van het kalifaat IS.

Het is dringen voor een vers brood bij de warme bakker in Damascus.

Ik blijf 2 dagen in Damascus. Ook hier eeuwenoude gebouwen, met overblijfselen van de Romeinse tijd en met één van de oudste chrıstelıjke kerkjes, verborgen onder de grond omdat het was gebouwd in de tijd dat de Romeinse overheersers nog steeds christenvervolgers waren.
Het meest indrukwekkende monument is echter de Omajjadenmoskee. Ze werd gebouwd in het begin van de 8ste eeuw op de fundamenten van een kerk die aan Johannes de Doper was gewijd. Ook nu nog bevindt zich in de moskee het hoofd van Johannes als een relikwie. De mozaïeken op de buıtenmuren stellen vooral landschappen voor. Ze werden geschilderd door ambachtslieden die door de christelijke keizer van Constantinopel waren gestuurd.
Heel bijzonder was een rondleiding in het archeologisch museum. Een hoge ambtenaar van het ministerie van toerisme begon een gesprek met mij, en al vlug leidde hij mij door voor het grote publiek gesloten kamers.

Een hoge ambtenaar van het ministerie van toerisme leidt me rond in het nationaal museum.

Ruim 200 km scheiden Damascus van Amman. Halfweg fiets ik voorbij Kadesh, maar meer dan een vervallen tankstation is er niet te zien. Nochtans heeft hier meer dan 3 000 jaar geleden één van de bekendste veldslagen uit de oudheid plaatsgevonden.
Ik overnacht in Deraa. De volgende dag, net voor de grens, nodigen enkele jonge mannen me uit om thee met hen te drinken. In de huiskamer staan geen meubels. Er liggen wel overal tapijten. Een radio is vervangen door een vogelkooi. Maar het gesprek is aangenaam, evenwel zonder dat er over politiek wordt gepraat.
De grensovergang schept geen problemen, Ik ben administratief goed voorbereid. De weg echter wordt alsmaar moeilijker berijdbaar, soms onverhard en bedekt met mul zand. In de verte zie ik de Golan hoogte, een eeuwige conflictzone tussen Israel en Syrië.

Soms ben ik verplicht om mijn fiets te duwen in het mulle zand.

Zo bereik ik Jerash, een tot dan voor mij onbekende antieke plaats, maar bijna even mooi als Efeze. Onder de boog van Hadrianus loop ik naar de Cardo Maximus, de centrale hoofdweg in oude Romeinse steden. De straat is langs beide zijden afgezoomd met hoge zuilen die de waterleidingen droegen. Het meest indrukwekkend is echter de Artemistempel met zijn reusachtige zuilen. Als er plots een jonge dame tussen de zuilen opduikt, lijkt het alsof de godin zelf verschijnt.

De Cardo Maximus in het antiek Gerasa.

Ook in Amman, het antieke Philadelphia, verblijf ik 2 dagen. Ik neem er vooral rust, wandel door de nauwe steegjes en laat me soms verleiden tot een gesprek. Zo vraagt een oud vrouwtje me al fluisterend of ik christen ben. Ik antwoord bevestigend. ‘Ik ook’ zegt ze, en met een bangelijk gezicht verdwijnt ze terug in haar huis.
Het enige gebouw dat ik ga bekijken is het Romeinse amfitheater, dat nog mooi intact is gebleven. Daarna maak ik me klaar voor enkele harde fietsdagen …

Er zijn twee wegen die leiden van Amman naar Aqaba: de snelle en vlakkere Desert Highway en de oude Kings Highway. Vanwege het historische tintje van mijn reis neem ik deze laatste. Een getuige van deze historiek vind ik in Madaba waar in een kerkje een 2000 jaar oud mozaïek ligt. Het is een landkaart waar in Griekse letters o.a. Jericho en Jeruzalem te herkennen zijn.

Een landkaart van mozaïeken, detail van het oude Jericho.

Meer dan de helft van deze 400 km lange Kings Highway loopt op een hoogte van ongeveer 1000 m boven zeeniveau. Maar onderweg zijn er enkele rivieren, wadi’s. Ze monden uit in de Dode Zee, die zich zo’n 300 m onder zeeniveau bevindt. Zo moet ik dus enkele keren 1000 m. dalen om vervolgens een bruggetje over te steken, en dan weer 1000 m klimmen. En dat bij temperaturen die ver boven de 40º C klimmen. Vooral de Wadi Mujib is een zware beproeving, waarbij ik me soms afvraag waarom ik dit eigenlijk doe. Maar als er een bus met Franse toeristen langskomt halfweg de beklimming, en allen mij aanmoedigen en voor mij klappen, is de vermoeidheid weer voor enige tijd verdwenen.

In vogelvlucht 10 km, maar na 1000 m dalen en daarna 1000 m klimmen toch 3 uren onderweg.


In Kerak vind ik een guesthouse en heb er een onderhoud met een Duitse fietser die in tegengestelde richting rijdt. De volgende dag wil ik de 150 km tot Petra in één klap doen. Ik stop onderweg enkele keren om te eten en vooral om voldoende te drinken. In Tafila heb ik een zeldzame onaangename ervaring: ik word er door enkele jonge mannen met stenen bekogeld. Gelukkig zonder erg.
De hitte en het parcours laten me niet toe om snel op te schieten en het is dan ook al valavond wanneer ik Petra nader. Het is een eigenaardig gevoel om in deze woestenij te fietsen in het donker. Langs de weg branden er regelmatig kleine vuurtjes waarboven theepotjes hangen, terwijl de gedempte stemmen een toverachtige sfeer scheppen. Vlak bij de ingang van Petra krijg ik een kamer in een sober maar zuiver hotelletje.

Petra is wellicht de meest tot de verbeelding sprekende plaats waar ik ooit ben geweest. Deze historische stad, uitgehouwen in de rotsen, waarvan de kleuren wisselen met de uren van de dag, was ooit een rijke handelsplaats op de route tussen het Arabische schiereiland en de Middellandse Zee. Bij velen zal ze ook wel bekend zijn vanwege de scenes uit de film Indiana Jones and the Last Crusade of van The Mummy Returns.
Ik begeef me door de Siq, een smalle kloof die de enige toegang tot de stad vormt. Op die manier was ze goed verdedigbaar en kon gedurende verschillende eeuwen genieten van een welvarend bestaan, tot ze in 106 n.C. door de Romeinen werd veroverd. Als ik de Siq verlaat, sta ik al dadelijk voor het bekendste bouwwerk van Petra: de Khazneh, een 40 m. hoge graftempel, uitgehouwen in de zachte, rode zandsteen.
Zonder specifiek doel laat ik me gedurende twee dagen onderdompelen in het verleden. Ik beklim rotsen, bewonder tempels, tracht inzicht te krijgen in het ingenieuze watersysteem, en drink thee met bedoeïenen die hier nog wonen.

In Petra dwaal ik twee dagen rond tussen rotsen en oude bouwwerken.

Mijn fiets is na twee dagen goed uitgerust en met een duizelingwekkende snelheid daal ik naar de grote woestijnvlakte die eindigt in Aqaba aan de gelijknamige golf. Het doet goed om na de uitgestrektheid van de woestijn eventjes de zee te zien. Op een terrasje bestel ik een pint bier, maar met een scheve glimlach zegt de ober dat dit niet kan in een islamitisch land. En dus krijg ik niet een glas, maar wel een theepot gevuld met bier en een mok om uit te drinken.
Om naar Egypte te gaan zijn er twee mogelijkheden: over land, maar dan moet ik door Israel maar dat is niet mogelijk vanwege de stempels voor Syrïe in mijn paspoort. Dus ben ik verplicht om via een veerboot naar de Sinai te reizen.
Maar eerst neem ik nog een rustdag in Aqaba. Als ik bij enkele vissers een babbeltje sla, vertel ik hun van mijn slechte ervaring in Talifa. Hun antwoord is duidelijk: de mensen in Talifa zijn allemaal gek …
Op het strand waag ik me eventjes in de zee. Er zijn enkel een paar vrouwen, volledig bedekt en wat kinderen. Maar de stenen ondergrond ligt vol met zee-egels en al snel moet ik terugkeren omdat ik een vlijmscherpe pin door mijn wijsvinger heb. Het doet enorm zeer. Twee jongens zien mijn vertrokken gezicht en vragen wat er aan de hand is. Ik laat hen mijn vinger zien. De stekel zit nog gedeeltelijk in de vinger. De jongen steekt een sigaret aan en voor ik het weet, drukt hij de sigaret op de wonde. Ik geef een schreeuw, maar besef dat die jongen heus wel weet wat hij doet. En inderdaad, ik heb er naderhand geen noemenswaardige last meer van gehad.

Als ik in Aqaba een biertje bestel, krijg ik een met bier gevulde theepot en een mok om uit te drinken.

De veerboot vaart van Aqaba naar het Egyptische Nuweiba. Er zitten veel Saoudi´s met hun hagelwitte kleden op de boot. Ze gaan met hun krachtige 4×4’s op vakantie in Egypte. Ze zijn beleefd en spreken perfect Engels. Ik heb dan ook aangename conversaties met ze zodat de tijd omvliegt.
De volgende ochtend begin ik aan een onzekere en zware tocht door de Sinaï woestijn. Het doel: het St Katharinaklooster, gelegen op een hoogte van 1 586 m aan de voet van de Mozesberg. Ik heb 6 l. water bij me en gelukkig kan ik onderweg nogmaals 6 l. water kopen in een tijdelijk winkeltje bij een U.N. checkpoint. Dat betekent dat ik die dag meer dan 12 l. drink. Maar het is niet enkel afzien. Het landschap is spectaculair. Ik zie wilde dromedarissen en fel gekleurde hagedissen. Op een bergkam lijkt een jakhals mij nieuwsgierig te volgen. Ik drink thee uit een oud verfpotje met een man wiens vrouw in de schaduwrijke boom zit, want daar bewaren bedoeïenen hun kostbaarste bezittingen. Dan zie ik uit het niets een herderinnetje met haar geitjes verschijnen. Ze praat niet, maar gebaart dat ze wil eten en drinken. Ik geef haar water en brood. Pas als ik vraag of ik een foto van haar mag maken, spreekt ze haar eerste woord: money … Ik geeft haar wat geld, maak de foto en vraag haar naam. Ze heet Nora, en net zo onverwacht als ze verschenen was, zo verdwijnt ze ook weer.

Wilde dromedasrissen in de Sinai woestijn.

In de late namiddag bereik ik eindelijk het St Katharinaklooster. Het is een indrukwekkend zicht, deze 18 m. hoge muren die de christelijke en later Grieks-orthodoxe monniken gedurende meer dan 1 500 jaar beschermd hebben tegen alle mogelijke bedreigingen. Het is gebouwd op de plaats waar Moses het brandend braambos zag en waar hij vanop de achter het klooster liggende Mount Sinaï, de stenen tafels met de Tien Geboden aan de Israelieten voorstelde.
Ik wil dicht bij het klooster overnachten en laat de dure hotels links liggen. Zo kom ik op een goedkope slaapzaal terecht met slechts 1 andere reiziger. Ik herinner me alleen dat het een sympathieke westerse jongeman was met wie ik tijdens de siesta, wanneer het te warm was om buiten te komen, fijne gesprekken had.
De nachten zijn relatief koel op deze hoogte en ik slaap dan ook te lang om ’s nachts de klim aan te vangen naar de top van Mount Sinai om er de zonsopgang te zien.
Wel bezoek ik voormiddag het klooster. Er is enkele tientallen jaren geleden een poort in de muur gemaakt zodat bezoekers niet meer met manden erover moesten gehesen worden. Ik bewonder er eeuwenoude handschriften en de op die van het Vaticaan na, oudste en belangrijkste collectie antieke iconen.

In het verleden moesten bezoekers met manden over de 18 m. hoge muren van het St Katharina klooster gehesen worden.

Er wachten mij meer dan 300 km door de woestijn zonder dat ik ook maar één plaats weet waar ik ga kunnen eten, drinken of slapen. Ik doe dus voldoende voorraad binnen voor ik vertrek. Gelukkig is het eerste deel heerlijk bergaf en schiet ik goed op. Een groene strook is volgens de landkaart de Feiran oase. Terwijl enkele kinderen mijn fiets bewonderen, kan ik gelukkig water kopen. Als ik de Rode Zee bereik, is het gedaan met dalen. Er rest enkel nog een lange eentonige weg naar Suez. Er liggen nu ook enkele pompstations langs de weg. Onder een bord vind ik een streepje schaduw tegen de brandende middagzon. Bij één halte is er ook mogelijkheid om iets te eten en te drinken.
Overnachten moet ik in mijn tentje doen. Het duurt eventjes vooraleer ik een min of meer afgelegen plekje vind. Goed slapen doe ik nooit als ik vrij kampeer. Al bij de eerste zonnestralen word ik wakker door het gestommel van een ezel. Behalve enkele palmen en rotsen is er verder niets te zien. Maar als ik me buiten de tent aankleed, hoor ik in de verte gegiechel van vrouwen. Hun dag kan wellicht niet meer stuk na het aanschouwen van een (knappe) naakte blanke man …

In de verte enkele bedoeïenen vrouwen die zojuist de ochtend van hun leven hebben gehad.

De avondzon schijnt recht in mijn gezicht als ik voor mij de tunnel onder het Suezkanaal nader. Nu de temperatuur daalt, begint het leven in de stad weer op gang te komen. Op de hoek van een straat neem ik een kamer. Na de gebruikelijke dingen als een biertje drinken, kleren wassen, douchen en eten wil ik liefst zo snel als mogelijk in mijn bed kruipen en slapen. Dat is echter zonder de waard gerekend … bijna letterlijk! Want beneden is een trouwfeest begonnen. Muziek en dans gaan door tot ver in de nacht.

De avond valt reeds als ik in de verte de tunnel onder het Suezkanaal zie.

Het is dan ook al in de late voormiddag als ik aan de 140 km naar Cairo begin. De weg is vlak en eentonig. Maar het is wel oppassen met het vele verkeer. En dan, als ik al bijna in het centrum van Cairo ben, word ik door een bus aangereden. De chauffeur heeft wellicht de breedte van mijn met tassen beladen fiets niet goed ingeschat. Ik val op het vuile asfalt. De bus stopt en de chauffeur begint van zijn oren te maken. Maar ik heb intussen geleerd dat je je door Arabieren nooit moet laten doen. Dus ook ik zet een grote mond op, en grijp hem zelfs bij zijn keel. Een politieagent trekt ons van elkaar. Er is een inmiddels een massa volk rond ons komen staan. Ostentatief neem ik mijn kleine verbanddoos, reinig de wonde op mijn arm en ontsmet ze. En met mijn beste wapen in zulke situatie, een gewone glimlacht, stap ik terug op mijn fiets en rijd verder.

Tijd om “Paleis van Verlangen” te lezen.

Uiteindelijk lukt het mij om een kamer te vinden in het City Center Hotel, in het hartje van de stad. Ik wil minstens 3 dagen in deze miljoenenstad blijven. Als lectuur heb ik “Paleis van Verlangen” bij van de Egyptische Nobelprijswinnaar Naguib Mahfouz. Een streekgebonden roman vertelt soms veel meer dan alle reisgidsen samen. Daarom begeef ik me eerst naar de souk van Cairo, de Khan El-Khalili. In de nauwe steegjes vind je nog het Cairo van weleer. Een man maakt op een ambachtelijke manier een fez, een vrouw vraagt me om de toekomst te laten lezen in een zandbak met wormen. Een mooi café steekt schril af tegen de oude verbrokkelde muren. Het is het Naguib Mahfouz café waar de schrijver dikwijls placht te komen en daarom ook zijn naam draagt.
Wat verder klim ik naar de Citadel van Saladin. Het museum straalt een sterk nationalistisch gevoel uit, Hier torent ook de Albasten moskee van Mehmet Ali (wiens geboorteplek en ruiterstandbeeld ik in 1988 in het Griekse Kavala had gezien), de eerste koning van Egypte wiens dynastie pas eindigde bij de revolutie van 1952. Terug beneden kijk ik nog eventjes rond in de indrukwekkende Sultan Hassan moskee.

Levensgroot schilderij in de Citadel waarop president Mubarak als de grote bevrijder en weldoener van Egypte wordt geportretteerd, in een onderschrift zelfs verwijzend naar Ramses II en de Slag bij Kadesh.

’s Avonds dwaal ik een beetje rond langs de Nijl. Plots zie ik een biljartzaal. Ik ga naar binnen en kom in een enorme ruimte met wel 10 wedstrijdtafels. Een man nodigt mij uit om te spelen, maar ik ben moe en sla het aanbod vriendelijk af. Enkele jaren later zal ik er wel een partijtje spelen als ik met enkele collega’s in Cairo ben.
Mijn tweede dag in Cairo besteed ik volledig aan het bezoeken van de Piramiden. Ik neem al vroeg in de ochtend een taxi zodat ik voor de bussen met toeristen ter plekke ben. Zo betreed ik heel alleen de gangen die leiden naar de grafkamer van farao Cheops. Het is er betrekkelijk kil, maar de gedachte dat deze immense massieve blokken steen 4500 jaar geleden door mensen op elkaar zijn gestapeld, doet me pas echt huiveren. Ik maak nog een ommetje naar de Sfinx, al even indrukwekkend, maar dan verlaat ik de begane paden. Langzaam verwijder ik me van de toenemende zwerm toeristen, en vind overal resten van een ver verleden. Het is echt verbazend hoe zelfs menselijke resten hier zomaar kunnen liggen.

De Grote Piramiden van Gizeh, wonderen van de mensheid.

´s Avonds dineer ik samen met Ashraf en zijn verloofde. Hij werkt in het hotel waar ik verblijf en omdat hij niet alleen heel vriendelijk was maar ook zeer goed Engels sprak, was ik met hem in gesprek gekomen. Ze zijn beiden Kopten, en dat drukt toch een beetje op hun veiligheidsgevoel.
Mijn laatste dag in Cairo is voorbehouden voor het Egyptisch museum. Het lijkt wel een enorme stoffige kelder waar ruimte tekort is om alles wat men niet nodig heeft op te bergen. De sarcofaag van Toetanchamon is ongeëvenaard, maar voor mij was het gemummificeerd lichaam van Ramses II het hoogtepunt. Want hij was het die meer dan 3 000 jaar geleden met de Hittieten het Verdrag van Kadesh sloot. En dat brengt me terug naar de realiteit van mijn reis: ik moet me klaar maken voor het laatste deel van mijn fietstocht.

Ik heb het mooi uitgekiend: 6 dagen fietsen langs de Nijl, ongeveer 120 km per dag. Zo blijft er voldoende tijd om onderweg ook nog een aantal belangrijke bezienswaardigheden te bezoeken.
Reeds de eerste dag heb ik een lange stop in Saqqara bij de trappiramide van farao Djoser. Hij was de eerste koning die zulke grote bouwwerken liet bouwen. Veel tijd besteed ik ook in de graftombe van koning Unas. Ook hier ben ik alleen. De wanden zijn beschreven met de oudste hiërogliefen ooit gevonden in een graf. Het moet voor het gewone, ongeletterde volk een wonder zijn geweest dat mensen via deze tekens konden communiceren zonder elkaar te moeten spreken.

De weg naar de trappiramide van Saqqara.

In Minya heb ik in het hotel een mooi uitzicht op de Nijl. Elke ochtend vertrek ik zo vroeg, dat ik de zon, die rode vuurbol, langzaam boven de rivier zie opstijgen naar de hemel. Ook dat moet voor de oude volkeren een goddelijk wonder zijn geweest, en eigenlijk is het dat nu nog steeds.
Ik fiets door dorpjes met lemen huisjes, passeer een kar vol met grote platte broden en bewonder duivenkoten die er uit zien als kastelen. Op een veld zie ik een meisje dat een wiel laat draaien om zo water op te pompen. Het lijkt soms idyllisch, maar soms ook helemaal niet. Zo zie ik een landeigenaar met een parasol om zich te beschermen tegen de hitte, zijn werkvolk op het land behandelen als slaven, en zie ik een jongen met een eeuwenoude hefboom water omhoog heffen om het land te irrigeren.

Arbeiders op het land, hard werkend in de hete zon, terwijl de baas zich met een paraplu beschermt tegen de hittel.

Een 40-tal km ten zuiden van Minya wijzen enkele jongeren mij de weg naar een overzetboot. In ruil willen ze wel met mij op de foto. Het gammele vaartuig brengt mij naar de rechteroever waar de graven liggen van farao Akhenaton en zijn misschien nog bekendere echtgenote Nefertiti. Het geheel valt me een beetje tegen, maar het verhaal achter deze ketterkoning is des te interessanter.
Een dag later maak ik een ommetje naar de Tempel van Seti I in Abydos. Seti I was de vader Ramses II. Behalve de tempel is er ook het grafmonument van de farao. Na de dood van zijn vader liet Ramses II het complex verder afwerken, en zo zie ik er voor het eerst op de muren taferelen die de Slag van Kadesh uitbeelden.

Mooi verlichte ruimte in de tempel van Seti I.

Nabij Nag Hammadi slaap ik in het Aluminium hotel. Alles in deze omgeving staat in het teken van dit metaal want in de omgeving wordt er bauxiet gewonnen, de grondstof voor het maken van aluminium.
De laatste 50 km fiets ik langs de rechteroever om te eindigen in het centrum van het oude Thebe, nu Luxor, vlak bij de grote Luxor Tempel. Ik verblijf 5 dagen in Luxor. Vanwege zijn bekendheid had ik een drukke toeristische plaats verwacht, maar het is er opvallend rustig. De zomermaanden zijn natuurlijk voor de meesten te warm en het is daarom dat vooral de wintermaanden hoogseizoen zijn. Daarom vind ik makkelijk een degelijke kamer voor een schappelijke prijs.

Beeld van Ramses II in de grote tempel van Luxor.

Ik bezoek eerst de Luxor Tempel. De volgende dag rij ik met de fiets aan de overkant van de Nijl naar de Vallei der Koningen. Het is een fietstocht door en naar het verre verleden. Na de Kolossen van Memnon achter me te hebben gelaten, fiets ik naar de Tempel van Hatsjepsoet. Zij is één van de weinige vrouwelijke farao’s. Ze regeerde bovendien 22 jaar lang, wat zeker voor een vrouw uitzonderlijk was. Als ik verder fiets en bij de rotsgraven aankom, zie ik ook toeristen uit aircobussen stappen. Het lijkt wel alsof ze elk moment door de plotse hitte in elkaar kunnen stuiken.
Niet alle graven kunnen bezocht worden, maar dat hoeft ook niet om een idee te krijgen van het artistieke vermogen van de Oude Egyptenaren dat helemaal geïnspireerd was door hun geloof in een leven na de dood.
De Tempel van Karnak eventjes ten noorden van de stad, heb ik voor het laatst bewaard. Het is immers het symbolische einde van mijn reis. Na een wandeling tussen de pylonen die ooit als reusachtige palmen het dak droegen, bereik ik aan de achterkant de buitenmuur. Hier staat, in hiërogliefen hetzelfde geschreven als ik in Istanbul een jaar eerder had gezien in het archeologisch museum: het Verdrag van Kadesh.

Op een buitenmuur van de tempel van Karnak staat niet alleen het Verdrag van Kadesh, maar wordt ook Ramses II afgebeeld als grote overwinnaar.

Tijdens mijn vrije tijd in de stad heb ik kennis gemaakt met een schilder die oude papyrussen kopieert. Elke avond spelen we een partijtje schaak met elkaar. Voor ik terugkeer, koop ik dan ook enkele werken van hem. Het zal echter niet makkelijk worden om de lange koker heelhuids in België te krijgen.

Ik heb voor de terugreis naar Cairo een slaapcoupé geboekt met de nachttrein. Probleem is echter dat er niets voor mijn fiets is voorzien. Maar ik ben al meer dan twee weken in Egypte en ik weet ondertussen al een beetje hoe je deze klip kunt omzeilen. De trein stopt, en ik zie al vlug de steward. Ik leg hem het probleem uit, steek hem een fikse fooi (bakshish) in zijn hand. Zo krijg niet alleen ik mooie slaapcoupé om goed uitgerust de volgende middag in Cairo aan te komen, maar ook mijn fiets krijgt een zelfde behandeling.
Van Cairo rij ik met een andere trein naar Alexandria. De fiets meenemen op deze boemeltrein is geen probleem. In de moderne stad aan de zee heb ik nog twee dagen vooraleer ik met een minicruise in vier dagen naar Venetië zal varen. Ik ben moe en het enige dat ik doe in Alexandria is gaan kijken waar ik de boot moet nemen. Na een wandeling op de zeedijk ga ik ook naar de kapper, altijd een uniek moment om je eventjes onder te dompelen in het lokale leven.

Een laatste blik op de Nijl.

De minicruise tussen Alexandria en Venetië had ik al een half jaar geleden geboekt. Goedkoop was het niet, maar na deze fietstocht had ik wel een cadeautje verdiend. De meeste toeristen waren Italianen. Er zijn ook een Belgisch koppeltje en enkele Nederlanders aan boord. Men was zo goed geweest om mij bij 3 Nederlanders in een kajuit te leggen. Twee zijn Rotterdammers die met de motor in Egypte hadden rondgereden. De ander is een jonge ambtenaar van het Nederlands consulaat in Cairo. Er is ook een Nederlandse familie uit Maastricht die met de camper naar Egypte waren gereisd. Ik ruik mijn kans. Nadat we hebben kennis gemaakt, vraag ik hen of ze mijn papyrussen mee naar huis willen nemen, dan zal ik ze bij mijn terugkomst komen ophalen. Na enige begrijpelijke twijfel stemmen ze toe. En zo zullen mijn papyrussen veilig en wel nog voor mij, thuis geraken.
De boot vaart meestal ’s nachts om overdag aan te leggen in een toeristische plaats. De eerste nacht varen we naar Kreta. De jonge ambtenaar, een Amsterdammer, heeft een fles whiskey bij die hij met ons vieren deelt. We zijn dus wel in de goede stemming als we in Iraklion aan wal gaan, maar niet om enig historische plek te gaan bezoeken. Daarna varen we naar Piraeus. Ik besluit om er alleen op uit te trekken naar het nabijgelegen Athene. Omdat ik de stad al meerdere keren had bezocht, heb ik niet echt een doel. Met zicht op de Agora zet ik me neer bij een typisch restaurantje, mooi in de schaduw van een boom. Maar net nadat ik heb besteld, springt er een kat uit de boom om via mijn hoofd en de tafel zich snel uit de voeten te maken. De ober komt onmiddellijk met een verbanddoos om mijn geschramd voorhoofd te ontsmetten en …. biedt me wegens het ongemak een gratis maal aan! Met het gespaarde geld koop ik een fles Metaxa die we later op de boot met ons vieren met plezier leeg drinken.
De laatste stop voor Venetië is Bari. We besluiten om met ons vieren een terrasje te gaan doen. De jonge ambtenaar en ik denken allebei hetzelfde: het zal nu wel tijd zijn voor de twee anderen om een rondje te geven. Maar niets … Dus bestel ik het eerste rondje. Daarna weer niets, en dus bestelt de Amsterdammer een rondje. Als de glazen weer leeg staan, kijken we eens naar elkaar en net op dat moment zegt één van de twee motorrijders “Nou, ik lust er nog wel eentje” … kijkt ons nog eens aan, en besluit dan maar om terug naar de boot te gaan.

Aankomst in Venetië.

Met een schip aankomen in het Canale Grande in Venetië is uniek, maar eigenlijk niet meer verantwoord vanwege de enorme schade die de golfslag aanbrengt aan de huizen. Eenmaal uitgecheckt heb ik nog maar één doel: zo snel mogelijk terug thuis zijn. Ik wil wel een andere route nemen dan in 1988, Ik fiets dus al vanaf Verona noordwaarts om pas in Merano naar het westen af te slaan. De alpen steek ik over op de bijna 2400 m. hoge Flüelapas om via Basel, Nancy en Luxemburg terug naar huis te rijden. Ik doe er 10 fietsdagen over. De eerste dagen is het weer slecht en ik koop een slaapzak om geen kou te krijgen in het tentje, Maar dat tentje, waarvan ik enkel de binnentent bij heb, voldoet niet tegen de regen en dus ben ik genoodzaakt om enkele keren op hotel te gaan. Om mezelf te motiveren heb ik besloten dat, wanneer ik voor het middaguur 100 km heb gefietst, ik ’s middags ook mag gaan tafelen in plaats van op een bank een sandwich te eten. Het resultaat zal uiteindelijk zijn dat ik bij thuiskomst slechts een halve kilogram minder weeg dan toen ik vertrokken ben.

Venenum in cauda, tijdens mijn laatste deel moet ik nog klimmen naar bijna 2400 m.

Bij mijn passage van de Elzas had ik ook voor het eerst weer contact met Emel in Istanbul. De zeldzame keren dat ik de kans had om te telefoneren, kreeg ik telkens een Turkse stem aan de lijn die wellicht iets zei over verkeerd verbonden te zijn. Mijn Turks is niet zo goed, maar ik kan wel tellen. En zo probeer ik te begrijpen wat die dame aan de andere kant van de lijn zegt. Ik vermoed dat er een cijfer bij is gekomen, een 9. Het is in een afgelegen telefooncel ergens tussen Mulhouse en Colmar dat ik probeer en … na enkele beltonen hoor ik de stem van Emel.
Als ik Puttelange-aux-Lacs passeer, zit ik voor het middaguur al aan meer dam 100 km. Lang moet ik niet zoeken om een restaurant te vinden. Midden in het centrum zie ik Café-Restaurant Central. Ik vraag of ik er kan eten. De waard leidt me naar de 1ste étage. In een grote ruimte staat een reusachtige tafel met al het lekkers dat ja van een Franse keuken kunt verwachten: van verse oesters tot wildgebraad. Voor 100 Franse franken mag ik toetasten zoveel ik wil. Ik bedenk me geen seconde. Omdat ik nog heel wat kilometers voor de boeg heb, bestel ik als drank een biertje. Maar dat is al leeg nog voor ik begin te eten, en omdat bij zulk een heerlijk buffet toch iets beter dan bier past, bestel ik maar een fles wijn. En zo zit ik daar op een zondagmiddag, terwijl alsmaar meer klanten in hun zondagse pak het zaaltje vullen, te genieten van de beste maaltijd van de reis, in een nietig Frans dorpje. Op google heb ik trouwens gezien dat het restaurant van naam is veranderd. Het heet nu Le 25 Bistrot Chic, en wordt nog steeds geprezen om zijn uitstekende gerechten.
Net voor de grens met Luxemburg moet ik eventjes plassen langs de weg. Net als ik terug op mijn fiets wil springen, fietst mij een Nederlander voorbij. Er kan zelfs geen goeiedag af. Ik haast me om hem in te halen. En ja, het is een Nederlander en hij komt nu uit het zuiden van Frankrijk. Hij wil dezelfde route nemen als ik. Als ik hoor dat hij tijdens het praten al naar adem moet snakken, besluit ik om hem een lesje te leren. Ik ga voor hem rijden en verhoog het tempo. Meer dan een uur vertik ik het om om te kijken. Bij het verlaten van Frisange en na een lang recht stuk bergop kijk ik voor het eerst achterom. Hij is in de verste verte niet te bekennen.
Mijn laatste halte is in Vielsalm Het is een zaterdag 29 augustus 1992. Het regent. Nergens in de omtrek is een hotelkamer te vinden. Ik had het moeten weten: morgen is de GP van Spa-Francorchamps. Dus toch maar mijn tentje opzetten. Maar als het echt begint te gieten, zit er niets anders op dan mijn slaapzak te nemen en in de gang van de toiletten te gaan slapen. Het zal dan ook niet verbazen hoe zalig het was de volgende nacht om terug in mijn eigen bed te liggen, dromend van de mooiste reis die ik ooit gemaakt heb.

Back to main page.