1995, Vietnam

Toen ik begin juli 1995 van Singapore naar Saigon vloog, zaten er in de overvolle Boeing 747 welgeteld 3 blanken. Alle andere passagiers waren Vietnamezen die vanuit de U.S. terugkeerden naar hun vaderland. In hun bagage zaten vooral flessen whiskey en sigaretten. Eén van de twee andere westerlingen was een Fransman. Hij noemde zich de leider van de Trotskisten in Frankrijk.
Na mijn fiets in orde te hebben gezet – pedalen vastdraaien, wielen monteren, banden oppompen … – vertrek ik voor een korte fietstocht naar het centrum van Saigon, de stad die nu officieel Ho Chi Minh City heet. Ik verkies echter Saigon, het is korter en het verwijst naar de stad die in mijn geheugen gegrift staat vanwege de dagelijkse nieuwberichten tijdens de Vietnam oorlog.

Het is enorm druk op de weg. Bij een splitsing moet ik links houden, maar dat is bijna onmogelijk door de honderden motorfietsen die langs me door zoemen. Ik vind het hotel vrij makkelijk. Men spreekt er goed Engels. De kamer is netjes en vanuit het raam kijk ik uit op een klein park aan de overkant van de straat.

Het verkeer in Saigon in 1995.

Om te acclimatiseren blijf ik enkele dagen in deze bruisende stad. Ik bezoek enkele bekende gebouwen zoals de kathedraal en de voormalige Amerikaanse ambassade. Een boottochtje door de sloppenwijken maakt indruk op me: op minder dan 100 m. zie ik mensen het rivierwater gebruiken om kleren te wassen, groenten schoon te maken, hun grote en kleine behoeften te doen, en zelfs om erin te zwemmen of een bad te nemen.

Woning aan de rand van de rivier in Saigon.

Op de kaart zie ik dat het zo’n 200 km zijn tot aan de kust zonder dat ik ergens ook maar een mogelijkheid zie om te overnachten. Dus vraag ik aan miss Tho van de receptie of zij misschien op die route ongeveer halfweg een hotel of guesthouse weet. Ze neemt de telefoon en start een voor mij onverstaanbaar gesprek. Na enkele minuten zegt ze mij dat ik onderweg in haar ouderlijk huis kan overnachten. Haar vader zal me langs de hoofdweg opwachten. Het is een ongelooflijke meevaller, en een geweldig begin van deze reis.

Ik had niet te veel bagage voorzien voor deze reis: enkel de achtertassen en een stuurtasje. Maar de houder van het stuurtasje was gebroken nog voor ik vertrok. Ik had dus alle gewicht achteraan wat de uitbalancering van de fiets niet ten goede komt. Bovendien kon ik zo ook niet snel bij mijn camera wat uiteindelijk resulteerde in minder foto’s dan ik normaal maakte.

Ik verlaat Saigon en zal de hele reis de hoofdweg naar Hanoi volgen. “Hoofdweg” betekent echter een gewone weg met één rijstrook in elke richting. Soms wordt een deel van de weg zelfs ingenomen door boeren die er hun rijst op het hete asfalt laten drogen. Gelukkig is er niet veel verkeer. Auto’s zijn er nauwelijks, lokaal rijden er vooral fietsen en scooters, voor langere afstanden zijn er oubollige bussen en vrachtwagens.
Ik ontmoet miss Tho’s vader met zijn oude fiets ergens bij de afslag naar een klein dorpje in de buurt van Long Khanh. Het huisje staat verscholen tussen fruitbomen. Grootmoeder weet niet goed wat er gebeurt, maar eens aan tafel kan ze haar ogen niet van mij afhouden. Ik krijg een bed onder een muskietennet en ontwaak fris en monter in de vroege ochtend.

Het drogen van rijst gebeurt op het hete asfalt.

Ik heb nog een fietsdag nodig om in Phan Thiet aan de kust te geraken. Van hier zal ik bijna het hele traject de kustlijn volgen.
Na vier dagen ben ik in Nha Trang, zowat de bekendste badstad van Thailand. De streek was oorspronkelijk bewoond door de Cham, een volk dat etnisch geen overeenkomsten heeft met de Vietnamezen. Ze beleden zowel het boeddhisme als het hindoeïsme, en later bekeerden velen zich zelfs tot de islam. Even buiten de stad staat het bekende tempelcomplex van Po Nagar, een hindoeïstisch heiligdom uit de Cham-periode.
Op zoek naar een slaapplaats, zie ik plots de Fransman die bij mij in het vliegtuig zat. We spreken af om ’s avonds samen te dineren. Daarna wandel ik naar het mooie strand. Het is er vrij rustig. Een oude man probeert me boeken aan te praten. Hij spreekt goed Frans en vertelt me dat hij soldaat was in het Noord-Vietnamese leger, en dat hij gevochten had tegen de Japanners, de Fransen en de Amerikanen. Hij toont me ook enkele littekens van een kogelwonde en van een granaatscherf. “Maar”, zo antwoordt hij me op de vraag wat hij nu vindt van al die Japanners, Fransen en Amerikanen die nu als toerist zijn land in de toekomst zullen gaan overspoelen, “laat ze maar komen, ze brengen tenminste geld in het laatje …”.
Het avondmaal met de Franse voorzitter van de Trotskistische partij mondt uiteindelijk uit in één lange politieke monoloog van mijn tafelgenoot waar ik met mijn beperkte kennis van Frans niet veel van begreep.

Natrang beach.

Moe van te luisteren besluit ik om een ritje met de fiets te maken in de aangename avondlucht. Ik had gezien dat de plaatselijke inwoners met het vervoer dat ze hadden, meestal een scooter of een fiets, rondjes in de stad maakten, Ik besluit dus gewoon mee te doen. Een nieuwsgierige familie, man, vrouw en kind, op hun scooter, begint een gesprek met mij. Het is een aangenaam maar al snel wil ik weg uit de drukte. Ik neem een afslag naar het strand, en beland plots op een verhard deel van het strand met houten paalwoningen, gedempte stemmen en flikkerende olielampjes. Het is een surrealistisch gevoel, en eventjes weet ik het niet meer, zelfs niet waar ik eigenlijk ben. Het heeft tegelijkertijd iets dreigends en iets romantisch. Ik besluit om om te keren. Als ik de zee de rug toekeer dan zal ik wel terug in de stad komen.

Ochtendgymnastiek.

Na twee rustdagen in Nha Trang spring ik weer op de fiets. Het is vroeg, maar overal zijn mensen bezig om te sporten: lopen, badminton, gymnasiek ….
Reeds na enkele kilometers stop ik net buiten de stad bij meer dan 1200 jaar oude hindoetempel gewijd aan de godin Po-Nagar. Zij was gehuwd met 87 mannen en heerste over de lucht, de wolken, de bomen, het hout en de rijst van het Champa volk. Daarna heb ik nog een lange rit tot Tuy Hoa voor de boeg. In de velden zijn al vroeg in de ochtend de boeren bezig om nieuwe rijst te planten, terwijl ze op het hete tarmac de geoogste rijstkorrels te drogen hebben gelegd.
Mijn volgende slaapplaats is het onbeduidend stadje Qui Nhon. Langs de weg zie ik een zoutraffinaderij. Het is warm op de fiets, maar dat is niets in vergelijking met de hitte die het koken van de pekel veroorzaakt om zo het fijne keukenzout te verkrijgen.

Vrouwelijke arbeiders in een zoutraffinaderij.

Mijn achterband loopt langzaam leeg, en in een eenvoudige hotelkamer wissel ik de binnenband.
Vervolgens fiets in drie dagen via Hoi An naar Danang. Die naam herinnert aan de dagelijkse nieuwsberichten over de Vietnamoorlog waarbij Danang geregeld genoemd werd omdat het een belangrijke haven was.
Op een lange rechte weg zie ik twee jongens met schoolboeken in hun hand. Ik vraag waarom ze ook tijdens de vakantie naar school gaan. Hun antwoord is eenvoudig maar krachtig: ” wij leren Engels en dat zal ons vooruit helpen in de toekomst!”.

Kinderen tijdens de vakantie op weg naar school om Engels te leren en om zo later een beter leven te kunnen hebben.


Twee zaken blijven me bij die niets met de oorlog te maken hebben. Enerzijds de vele kakkerlakken die met duizenden over het trottoir liepen, en die bij elke stap een zacht krakend geluid achterlieten. Anderzijds de Cao Dai, een syncretische godsdienst die van alle grote religies het beste probeert bijeen te rapen. In hun grote tempel in Danang heb ik een interessant gesprek met één van hun priesters.

De enige echte beklimming ligt tussen Danang en Hue. De Fransen noemden hem lyrisch “Col des Nuages”. Het uitzicht naar de zee is wondermooi, maar de drukkende hitte maakt het genieten toch een beetje minder. Boven geniet ik van een sappige ananas, maar eventjes later voel ik toch het zuur net iets te veel oprispen in mijn maag.

Op weg naar de Col des Nuages.

In Hue vind ik een mooi hotelletje op de rand van de stad. Ik neem me voor om minstens twee dagen te blijven in de voormalige keizerlijke hoofdstad van Vietnam.
De eerste dag bezoek ik de ruïnes van de verboden stad. Je kunt het een beetje vergelijken met Peking, maar het merendeel van de gebouwen is tijdens het befaamde “Tet-offensief” dat op 31 januari 1968 door het Noord-Vietnamese leger werd ingezet en waarbij vooral bij Hue hard werd gevochten. Ik vind er zelfs nog een kogel van een mitrailleur tussen het gras.
De tweede dag maak ik een boottochtje op de Parfum rivier. Een vrouw bestuurt de long tail boot met haar voeten. Ze brengt me naar een pagode waar de originele auto staat waarmee de monnik Thích Quảng Đức op 11 juni 1963 naar Saigon reed om daar zichzelf in brand te steken als protest tegen het corrupte regime van de katholieke president Diem.

De auto waarmee de monnik Thich Quang Duc naar Saigon reed om zichzelf in brand te steken als protest tegen de onderdrukking van het Boeddhisme door de katholieke en door de U.S gesteunde president Ngo Dinh Diem.

De rivier meandert door de tropische omgeving. Het was voor de keizers van Vietnam de uitgesproken plaats om begraven te worden. Langs de rivier liggen dan ook de tomben van de voormalige keizers met klinkende namen als Tu Duc, Khai Dinh en Minh Mang. Op de trappen van de Tu Duc tombe kom ik in gesprek met een Française die op vakantie is met haar Vietnamese vriendin. Ze nodigen me uit voor een avondlijk boottochtje op de Parfum rivier ter gelegenheid van één of ander feest. Ik sla het niet af en we spreken af bij hun hotel.

Het is al namiddag als ik op zoek ga naar het befaamde Lac Thien restaurant. Niet alleen bekend om zijn heerlijke pannenkoekjes gevuld met garnalen, maar vooral omdat de hele familie, op het nichtje na, doofstom is. Omdat het al een beetje laat is, zijn de meeste klanten al vertrokken. Eén van de dochters, Ngoc, knoopt een gesprek met me aan … Alhoewel ze niet kan praten, kan ze wel liplezen in het Engels en het Vietnamees. Op de muur prijkt er een artikel uit de New York Times met een foto van haar. Het klikt dadelijk tussen ons, en voor ik wegga, nodigt ze mij uit om ’s anderendaags een uitstapje naar de kust te maken. Dat is mijn tweede uitnodiging die dag. Het betekent meteen dat ik 3 in plaats van 2 dagen in Hue zal blijven.

De Parfum rivier in Hue.

Als ik op het afgesproken uur bij het hotel van de Française aankom, staan ze me op te wachten. Het hotel moet één van de duurste van Hue zijn. Het bootje is niet enkel bemand met een bestuurder, maar er zit ook een orkestje en een kok in! Bij het zachte gezang en de geurende gerechtjes drijven we langzaam de donkere nacht in op de Parfum rivier. Maar we zijn niet alleen. Steeds meer silhouetten van de slanke bootjes tekenen zich af tussen de drijvende lichtjes die nu overal op het zwarte water verschijnen. Het is een unieke ervaring en het is doodjammer dat ik mijn fototoestel in het hotel heb laten liggen.
Met een taxi rijden Ngoc en ik naar de kust. Het zal een heel relaxe dag worden. Er is bijna niemand op het strand. Maar we kunnen wel strandstoelen huren en ons te goed doen aan heerlijk verse krab.
Terug in de stad is het tijd om fiets en bagage klaar te maken voor het volgende deel van de reis.

Verse krab eten op het strand nabij Hue met de doofstomme Ngoc.

Na Hue wordt de weg al sneller smaller en slechter. Dit was de zogenaamde gedemilitariseerde zone tussen Noord-en Zuid-Vietnam. Er is ook weinig of geen bevoorrading. Ik zit al snel door mijn drinkwater heen. Na een zware dag van 175 km vind ik in Dong Hoi een schamele kamer. Ik voel me echter niet goed. Na een snelle hap wil ik enkel nog slapen. Morgen zal het wel weer beter gaan.

Eenmaal over de gedemilitariseerde zone kom ik in het voormalige Noord-Vietnam. Het verschil is nog steeds duidelijk 20 jaar na de eenmaking van het land.

Maar de volgende dag gaat het niet echt beter. Na twee uren rijden moet ik met een veerboot een brede rivier oversteken, Naast mij op de ferry staat een bus. Ik vraag waar ze naartoe gaan. “Hanoi” … ik twijfel, maar ik voel dat ik zo niet verder kan. Vijf minuten later ligt mijn fiets op het dak van de bus en zit ik naast de chauffeur op een baal groenten op weg naar Hanoi. De gammele bus en de stoffige en soms zelfs onverharde weg beperken de snelheid tot niet meer dan 40 km/u. Het is dan ook al donker als we in Hanoi aankomen. Ik heb echter geen idee waar ik ben in deze grote onbekende stad. Bovendien heb ik de kaart in mijn hoofd 180 graden gedraaid zodat ik volledig in de verkeerde richting rijd. Straatverlichting is er omzeggens niet, en als twee militairen mij tegenhouden, begint mijn hart nog sneller te kloppen. Maar het is een geluk, want na mijn uitleg gedaan te hebben, sturen ze mij in de juiste richting. Daarenboven vind ik al snel een klein hotelletje met de geruststellende naam “Paris”. En inderdaad, de volgende dagen zou blijken dat dit een uiterst gelukkige keuze was omwille van de ligging en van de goede kwaliteit.

Fietster in Hanoi, starend over het Hoa Kiem meer,

Hanoi anno 1995 is dan wel de hoofdstad van Vietnam, maar het lijkt meer op een groot dorp met centraal Hoan Kiem meer. Dat maakt de stad heel aangenaam voor fietsers en wandelaars. Druk verkeer is er nauwelijks. Enkele gebouwen zoals de opera, herinneren nog aan de Franse kolonisatie. Het Legermuseum met zijn neergestorte wrakken van Amerikaanse vliegtuigen herinnert dan weer aan de Vietnamoorlog.

Een overblijfsel van de Franse kolonisatie.

Na een goede nachtrust voel ik me alweer beter. Ik verken de stad te voet. In een souvenirwinkel maak ik een praatje met Phuong. Ze prijst me het restaurant van haar vriendin aan. Na een heerlijke lunch valt mijn oog op een galerij. Ik stap er binnen en na een half uurtje kom ik buiten met een prachtig schilderij met een traditioneel Vietnamese tafereel. Het enige probleem zal weer zijn om het heelhuids in België te krijgen.
Het belangrijkste wat ik altijd doe bij een eerste bezoek aan een stad is zoveel mogelijk sfeer opsnuiven. Ik bezoek dan ook slechts enkele bezienswaardigheden zoals het Mausoleum van Ho Chi Minh en de Tempel van de Literatuur.
Omdat ik nog enkele dagen reserve heb, boek ik een tweedaagse naar Halong Bay. Ik bel ook naar Ngoc in Hue om haar te laten weten dat ik heelhuids in Hanoi ben aangekomen (haar nichtje die wel kan spreken neemt altijd de telefoon op). Maar dat telefoontje heeft een verrassend gevolg: de volgende ochtend staat Ngoc in de lobby van het hotel. Ze heeft het vliegtuig genomen van Hue naar Hanoi om me toch maar niet te missen. Maar ik heb die tweedaagse naar Halong Bay geboekt, en die wil ik niet laten schieten. Het wordt dus een kort weerzien, en wellicht een enorme ontgoocheling voor haar. Negen jaar later zal ik haar terugzien in Saigon waar ze een zelfde restaurantje uitbaat als haar familie in Hue.

Tweedaagse uitstap naar Ha Long Bay.

De tweedaagse in Halong Bay bestaat uit een busreis naar Halong, een overnachting in een hotelletje, een boottocht tussen de prachtige groene rotsen in het blauwe water van de baai, en de terugreis naar Hanoi. Wat me echter het meest is bijgebleven van die trip is dat van de ongeveer 20 (westerse) toeristen, er geen enkel ooit maar de Vietnamezen ’s morgensvroeg heeft zien sporten. Wellicht ontwaakten zij op een ander uur dan ik …

Na Halong Bay is het tijd om mijn bagage te pakken en terug naar België te vliegen via Saigon en Singapore.

Back to main page.